.comment-link {margin-left:.6em;}
Adverteren bij Daisycon



donderdag, september 19, 2002

Rondom het beroep van oorlogsfotograaf hangt een aura van romantiek. Stoere mannen, die met zware Nikon-cameras door kogelregens rennen waarna ze het in de hotelbar op een zuipen zetten. De praktijk is anders, blijkt uit het artikel dat fotojournalist en schrijver Teun Voeten voor Studio schreef.

Op zich is de term oorlogsfotografie misleidend. 'Ontredderingsfotografie' is eerder op zijn plaats. Vaak is het immers niet de oorlog die gefotografeerd wordt, maar de nasleep ervan: verwoesting, hongersnood, ziekten, ontwrichting en altijd maar weer die enorme rijen vluchtelingen. De strijdende partijen in actie worden zelden in beeld gebracht. Begrijpelijk. Niet alleen is fotograferen aan liet front gevaarlijk, maar bovenal laten gevechtshandelingen zich moeilijk op stilstaande beelden vastleggen. Dus is het aanschuiven met tientallen collega's bij een vluchtelingenkamp. Het beeld van een soldaat die een Kalashnikov op de vijand leegschiet geeft een verstilde foto van iemand met een geweer waar een dun pluimpje rook uitkomt. Het geluid, de actie en de terugslag laten zich niet op een 'still' vastleggen. Op film en video ziet het er al een stuk imposanter uit. Ook is aan het front meestal niet zoveel te doen. Soldaten lummelen wekenlang rond, drinken thee en koffie, doen de was en leggen een spelletje kaart, plotseling afgebroken door een confrontatie die soms maar enkele minuten duurt. In Afghanistan zat de frontlijn maandenlang muurvast, gevolgd door een totaal onverwachte doorbraak die ongeduldige collega's die al naar huis waren vertrokken - mijzelf incluis - moesten missen.

Een andere reden is dat sommige strijdende partijen - of liever: slachtende partijen - niet zo trots zijn op hun werk en daarom pottenkijkers weren. De daders van de massamoorden in Bosnië, Kosovo en Rwanda zijn nauwelijks in actie geregistreerd: De slachtoffers daarentegen, eindeloze stromen uitgeteerde vluchtelingen, massagraven, zijn tot in den treure gefotografeerd. Hetzelfde geldt voor de rebellen in Sierra Leone: geen beelden van de beulen aan het werk, wel beelden van door hen geamputeerde mensen. Waar de schrijvende journalist nog aan de hand van getuigenissen uit tweede hand de horror kan reconstrueren, moet de fotograaf per definitie ooggetuige zijn. En het vak lijkt er de laatste jaren alleen maar moeilijker op te worden. Steeds meer oorlogen gaan om conflicten tussen warlords met als inzet drugs, diamanten, smokkelroutes. Een ideologie is meestal ver te zoeken. Deze warlords hebben er dan ook geen enkel belang bij dat hun oorlogsmisdaden door de journalistiek verslagen worden. In streken zoals Colombia en Tsjetsjenië is ontvoering van journalisten zelfs een bron van inkomen. In andere situaties, zoals de Golfoorlog, wordt de bewegingsvrijheid van de pers door de grote mogendheden zodanig beperkt, dat de oorlog een computerspel of videogame lijkt te worden. Op zich is het volkomen legitiem enkel met beelden van de gevolgen van een gewapend conflict thuis te komen. Vaak illustreren deze beelden uitstekend de verschrikkingen van oorlog die meer aspecten kent dan enkel het wapengekletter. Maar oorlogsfotografie is het niet.

Afgelopen zomer organiseerde het Nederlandse Foto Instituut in Rotterdam de tentoonstelling 'Brandhaarden: Nederlandse fotografen in internationale conflicten'. Terecht werd de term oorlogsfotografie niet gebezigd. Want, zoals Roos Tesselaar schreef in het Algemeen Dagblad, er was vooral as te zien, en nauwelijks brand. In een recensie in de Volkskrant erkenden enkele fotografen dat er nauwelijks een Nederlandse traditie bestaat in de oorlogsfotografie. Dit heeft een financiële oorzaak: Een oorlog op een professionele manier verslaan vergt budgetten die de Nederlandse dag- en weekbladen met hun relatief kleine oplages ver te boven gaan. Maar het heeft ook te maken met een mentaliteit, waarin alles het liefst 'leuk en gezellig' moet blijven. In een oververzekerde verzorgingsstaat is men nu eenmaal minder bereid risico's te nemen. Zij die het doen zijn uitslovers of avonturiers. De jonge fotografe Pascale van Bemmel die in 1993 en 1994 - nogal onbesuisd - de frontlinies van Sarajevo en Mostar afstruinde kreeg van oudere collega's bij het Parool te horen dat ze eerst beter nog een jaartje ervaring kon opdoen op de stadsredactie. Een NRC-redacteur in dezelfde tijd schudde meewarig het hoofd toen ik terugkwam uit Bosnië en sprak de vaderlijke woorden: 'Jongen, jongen. Wat heb je er toch te zoeken, het is zo gevaarlijk daar.' Allemaal ongetwijfeld zeer goed bedoeld, maar niet erg stimulerend.

Daarom werd ik ook zo kwaad toen in dezelfde recensie over de 'Brandhaarden'-expositie enkele Nederlandse collega's zich zeer badinerend uitlieten over James Nachtwey, een van de beste oorlogsfotografen van dit moment. 'Zijn foto's zijn te macho, te stoer, te Amerikaans' en 'Blijkbaar heeft hij die kick nodig'. Een andere collega hoorde ik verkondigen dat Nachtwey een middelmatige fotograaf is die met een 'dun' onderwerp niet uit de voeten zou kunnen komen. James Nachtwey is actief sinds de jaren tachtig en heeft onder andere de conflicten in Nicaragua, Haïti, Rwanda, Bosnië, Soedan, Zuid-Afrika, Afghanistan, het Midden-Oosten, Tsjetsjenië en Indonesië op een onvergetelijke manier in beeld gebracht. Wie zijn boeken Deeds of War en Inferno doorbladert, wordt er koud van. Niet alleen van de toestand in de wereld, maar ook van het vakmanschap van de fotograaf. Nachtwey schijnt altijd op 'the right place, the right time' te zijn en dan ook nog eens elke keer het juiste licht te treffen. Soms lijkt het wel of de man, die overigens niet rookt of drinkt, een pact met de duivel heeft gesloten.

In de documentaire 'James Nachtwey: War Photographer' wordt een blik achter de schermen gegund. Een kleine camcorder die op zijn camera gemonteerd is, laat de kijker door de zoeker van de lens meekijken. De Zwitserse cineast Christian Frei volgt Nachtwey op zijn beurt met een videocamera. Afgezien van de zware onlusten in het Midden-Oosten, waar we Nachtwey beheerst en koelbloedig maar vooral voorzichtig aan het werk zien, toont de documentaire niet veel wapengeweld - waarschijnlijk uit praktische overwegingen. Lange fragmenten in de documentaire gaan over armoede in Indonesië en de nasleep van de bevrijding van Kosovo. In ieder geval wordt het duidelijk waarom Nachtwey zo'n goed fotograaf is: Hij houdt zich strikt aan het adagium van de legendarische oorlogsfotograaf Robert Capa: 'If your photo's aren't good enough, you aren't close enough.' Nachtwey, die al enkele malen gewond raakte, drukt letterlijk de lens op de neus van zijn objecten terwijl hij zelf onzichtbaar blijft. Wat niet in de documentaire getoond wordt is de rompslomp die bij fotograferen in conflictgebieden komt kijken. Op een gemiddelde reportage is men 90 procent van de tijd bezig met allerlei frustrerende, saaie en vervelende bezigheden zoals wachten, aanvragen van toestemmingen, wachten, onderhandelingen met de autoriteiten, wachten, dagenlang in auto's hobbelen en nog eens wachten, wachten en wachten. In War Photographer lijkt het wel of Nachtwey elke keer weer op de juiste piek wordt gedropt en daar zijn onderwerpen op een presenteerblaadje aantreft.

Wat Nachtwey precies drijft om zijn gevaarlijke werk te doen blijft ook een mysterie. Nachtwey toont zich een idealist pur sang die de onrechtvaardigheid in de wereld aan de kaak wil stellen en die geen greintje last schijnt te hebben van cynisme of sarcasme. Veel andere collega's geven grif toe dat hun motivatie een gezonde mix is van betrokkenheid enerzijds en sensatiezucht anderzijds. Anderen twijfelen over het nut van het vak en voelen zich soms voyeurs die zich ongevraagd in de privésfeer van hun objecten opdringen. Zo niet Nachtwey, die volkomen van zichzelf overtuigd lijkt te zijn. Maar de exacte motivatie van Nachtwey is ook niet relevant, Wat telt zijn zijn foto's: en die zijn simpelweg wereldklasse.

Bron: Teun Voeten / KRO Studio.





<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?